Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕
Read free book «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕» - read online or download for free at americanlibrarybooks.com
- Author: Jules Verne
Read book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕». Author - Jules Verne
Nu zij eenmaal hiertoe besloten hadden, was er ook geen sprake meer van om een schip te bouwen dat zich op de golven zou durven wagen, en zij hielden zich thans slechts bezig met hun gewone werk daar zij nu een derden winter in het Rotshuis zouden doorbrengen. In elk geval kwamen zij overeen dat de sloep gebruikt zou worden om nog, voor het slechte weer inviel, een tocht om het eiland te doen. De kust was hun nog niet geheel bekend en de kolonisten konden zich nog maar een onvolledig denkbeeld vormen van de west- tot de noordkust; van den mond der Valrivier tot aan de kapen Mandibule, even als van de enge baai, die zich daar tusschen uitstrekte als de bek van een haai.
Dit plan werd door Pencroff het eerst geopperd, en Cyrus Smith was er zeer mede ingenomen, want hij wilde met eigen oogen dat geheele gedeelte van zijn bezitting aanschouwen.
Den 16den April zou de reis ondernomen worden met de Bonadventure, die geheel tot zulk een tocht werd uitgerust.
Ook hadden zij Ayrton met hun plan bekend gemaakt en hem voorgesteld met hen mede te gaan, maar deze wilde liever op het eiland blijven; zij besloten dus, dat hij, gedurende hun afwezigheid, met Jup het Rotshuis zou bewonen.
Tegen den nacht hadden zij het Voorgebergte bereikt. De passagiers, uitgezonderd Pencroff, sliepen dien nacht, misschien minder goed aan boord van de Bonadventure dan in hun slaapkamers in het Rotshuis, maar toch genoten zij eenigen tijd rust.
Zij bereikten tegen den middag de zuidkust van het eiland. Cyrus Smith en zijn vrienden stonden verbaasd over de geheel verschillende natuur, welke deze kust hun te aanschouwen gaf. In plaats van de weelderige streek, waarin zij zich gevestigd hadden, bevonden zij zich hier te midden der meest woeste natuur, van alle zijden omringd door rotsen, die de grilligste vormen vertoonden. Sprakeloos stonden zij bij het gezicht dier ontzagwekkende steenmassa, maar zoo allen zwegen, ontzag Top zich toch niet, om zijn luid geblaf te doen hooren, dat de duizenden echo’s van den basaltmuur weerkaatsten. De ingenieur merkte zelfs op dat zijn geblaf anders klonk dan gewoonlijk en veel geleek op het geluid dat hij bij de opening van den put hooren liet.
“Laten wij hier aan wal gaan,” zeide hij.
Misschien was er in den omtrek een grot die zij moesten onderzoeken. Maar Cyrus Smith zag niets, geen grot, geen enkel hol dat tot schuilplaats van een of ander wezen zou kunnen dienen, want de voet der rotsen werd hier door het water bespoeld. Spoedig zweeg ook Top en zij staken weder van wal.
Toen de avond inviel had de Bonadventure een kleinen inham [80]der kust bereikt, waar zij het raadzaam achtten den nacht door te brengen.
Den anderen ochtend konden zij gemakkelijk de kust bereiken en gingen Gideon Spilett en Harbert eenige uren op jacht. Zij keerden met een goeden voorraad gevogelte terug. Top had zijn best gedaan en geen enkel stuk wild was hem ontsnapt, dank zij zijn vlugheid en ijver.
Ten acht ure ’s morgens stevende de Bonadventure naar de kapen Mandibule; zij hadden den wind achter en een frissche bries versnelde haar gang.
“Het zou mij niet verwonderen,” zeide Pencroff, “zoo er een storm uit het westen kwam opzetten. Gisteren is de zon zeer rood ondergegaan en wanneer de zeemeeuwen zoo vliegen, voorspellen zij weinig goeds.”
“Welnu,” zeide Cyrus Smith toen, “laten wij alle zeilen bijzetten en een schuilplaats zoeken in de Haaiengolf. Ik denk dat de Bonadventure daar wel veilig zal wezen.”
“Heel goed,” antwoordde Pencroff, “bovendien is de noordkust ook slechts door kale duinen gevormd die niets bijzonders opleveren.”
“Het zal mij ook niet spijten, om niet alleen den nacht, maar ook den volgenden dag in die baai door te brengen, want die is wel de moeite waard nauwkeuriger te worden onderzocht,” voegde de ingenieur er bij.
“Ik geloof dat wij er wel toe genoodzaakt zullen zijn, of we willen of niet,” antwoordde Pencroff, “want reeds heeft de horizon een dreigend aanzien in het westen. Zie eens hoe de wolken zich daar samenpakken!”
“In elk geval hebben we nu een goeden wind om kaap Mandibule te bereiken,” merkte de reporter op.
“Een zeer goede wind,” antwoordde de matroos, “maar toch om de golf binnen te loopen moeten wij laveeren, en ik wil in die onbekende streken goed uitzien.”
“Ja, want er moeten daar veel klippen zijn, te oordeelen naar de zuidkust bij de Haaiengolf.”
“Pencroff,” zeide toen de ingenieur, “wij verlaten ons op u.”
“Hoe laat is het?” vroeg Pencroff.
“Tien uur,” antwoordde Gideon Spilett.
“Hoe ver zijn wij van de kaap verwijderd, mijnheer Cyrus?”
“Ongeveer vijf mijlen.”
“Binnen twee uur zullen wij de kaap bereikt hebben. Ongelukkig hebben wij wind en stroom tegen en zullen wij moeite hebben te landen.”
“Te meer,” zeide Harbert, “omdat wij nieuwe maan hebben.”
“Was er maar een vuurbaak op deze kust; dit zou voor ons zeevaarders van grooten dienst zijn.”
“En ditmaal is er ook geen ingenieur die een vuur op de rots aanlegt.” [81]
De ingenieur beschouwde het aandachtig. Blz. 87.
“Dat is waar ook, Cyrus,” riep Spilett uit, “daar hebben we u nog nooit voor bedankt, want zonder het vuur zouden we niet gemakkelijk de kust bereikt hebben.” [82]
“Een vuur?” vroeg Cyrus Smith, zeer verwonderd over die woorden van den reporter.
“Wel ja,” hernam Pencroff, “zonder die voorzorg, die gij in den nacht van 19 op 20 October genomen hebt, om op het Rotshuis een vuur te maken, zouden wij dit niet hebben gezien.”
“Ja, ja.... dat was een goede inval, dien ik toen gehad heb,” sprak de ingenieur.
“Ditmaal zou er niemand zijn om ons dien kleinen dienst te bewijzen, of het moest Ayrton zijn.”
“Neen, niemand,” herhaalde Cyrus Smith.
Eenige oogenblikken daarna toen hij zich op de plecht van het vaartuig met den reporter alleen bevond, fluisterde hij hem in het oor:
“Als er één ding hier op aarde zeker is, Spilett, dan is het dit, dat ik nooit in den nacht van 19 op 20 October een vuur heb aangelegd, noch bij het Rotshuis, noch in eenig ander gedeelte van het eiland.”
Een nacht op zee.—De haaiengolf.—Vertrouwelijk gesprek.—Toebereidselen voor den winter.—Vroege winter.—Groote koude.—Werk binnen ’s huis.—Na zes maanden.—Een photographische proef.—Een onverwachte gebeurtenis.
Het gebeurde zooals Pencroff voorzien had, want zijn voorgevoel kon hem niet bedriegen. De wind stak op, en de boot liep met een snelheid van veertig à vijf en veertig mijlen in het uur. Toch kon Pencroff, hoe gaarne hij het ook gewild had, de monding der Mercy niet binnenloopen en wachtte dus geduldig den dag af.
Gedurende dien nacht hadden Cyrus Smith en Gideon Spilett geen gelegenheid eenige woorden met elkaar te wisselen, en toch waren de woorden, die den ingenieur de reporter influisterde, van genoegzaam belang om nogmaals den geheimzinnigen invloed, die het eiland Lincoln scheen te beheerschen, te bespreken. Gideon Spilett dacht gedurig aan die onverklaarbare gebeurtenis, een vuur op de kust gezien te hebben. Hij had dit vuur bepaald gezien! Zijn vrienden, Harbert en Pencroff hadden het met hem aanschouwd! Dat vuur was hun behulpzaam geweest om in dien stikdonkeren nacht de ligging van het eiland te verkennen, en zij twijfelden toen niet of het was de hand van den ingenieur die het aangestoken had, [83]en nu verklaarde Cyrus Smith toch plechtig, dat hij dit niet gedaan had!
Gideon Spilett was voornemens om zoodra de Bonadventure was teruggekeerd, op deze gebeurtenis terug te komen en Cyrus Smith aan te sporen om zijn vrienden met deze zonderlinge gebeurtenissen bekend te maken. Misschien zouden zij dan besluiten om gemeenschappelijk een volledig onderzoek van het eiland Lincoln in te stellen.
Hoe het ook zij, dien avond was er geen vuur op de onbekende plaats zichtbaar, die den ingang van de baai vormde, en het kleine vaartuig bleef den geheelen nacht op een afstand van de kust.
Bij het aanbreken van den dag waagden zij zich weder op die wateren, welke door die merkwaardige lava-kusten omsloten waren.
“Wat vooral zonderling is,” merkte Cyrus Smith op, “is dat de golf gevormd wordt door twee lava-oevers, door den vulkaan uitgeworpen, en die door onophoudelijke uitbarstingen zijn opeen gehoopt.”
Tegen vier uur in den middag liet Pencroff de punt van het eilandje links liggen, en liep het kanaal binnen, dat het van de kust scheidde, en ten vijf ure liet de Bonadventure het anker vallen bij de monding der Mercy.
Drie dagen was het geleden dat de kolonisten hun woning verlaten hadden. Ayrton wachtte hen op het strand en Jup liep hen tegemoet, terwijl hij een zacht gebrom liet hooren dat zijn blijdschap te kennen moest geven.
Zij hadden dus de geheele kust van het eiland onderzocht, maar niets verdachts had hun aandacht getroffen. Zoo een geheimzinnig wezen er zich op bevond, kon het slechts in die ondoordringbare wouden wezen van het Slangen-schiereiland; tot zoover hadden de kolonisten hun onderzoek nog niet uitgestrekt.
Gideon Spilett onderhield zich hierover met den ingenieur, en er werd besloten dat zij ook de aandacht van hun metgezellen zouden vestigen op die vreemde voorvallen die nu en dan op het eiland plaats grepen, en waarvan het laatste vooral een der onverklaarbaarste was.
Cyrus Smith kon niet nalaten, toen zij het onderwerp weder bespraken dat een vuur door een onbekende hand zou zijn aangestoken, voor de twintigste maal tot den reporter te herhalen:
“Hebt ge inderdaad dat vuur gezien? Was het geen uitwerping van een vulkaan, of een meteoor?”
“Neen, Cyrus,” antwoordde de reporter, “het was een vuur door een menschenhand aangestoken. Vraag het Pencroff en Harbert. Zij hebben het gezien evenals ik, en zullen mijn woorden bevestigen.”
Cyrus Smith besloot eindelijk eenige dagen later, den 25sten April, toen allen in de zaal van het Rotshuis bijeen waren, het woord op te nemen:
“Vrienden,” zeide hij, “ik moet uw aandacht vestigen op eenige feiten die hier op het eiland hebben plaats gegrepen, en waarover [84]ik gaarne uw oordeel zou vernemen. Die feiten zijn om zoo te zeggen bovennatuurlijk....”
“Bovennatuurlijk!” riep de matroos uit en blies een breede wolk rook uit. “Zou het kunnen zijn, dat ons eiland bovennatuurlijk is?”
“Neen Pencroff, maar wel geheimzinnig,” gaf de ingenieur ten antwoord; “zoo gij ons ten minste geen verklaring kunt geven van datgene, waarvan Spilett en ik ons geen denkbeeld kunnen vormen!”
“Spreek, mijnheer Cyrus,” antwoordde de matroos.
“Welnu, hebt gij het dan begrepen,” zeide toen de ingenieur, “hoe het gebeurd is, dat ik na in zee gevallen te zijn, een vierde mijl landwaarts in ben teruggevonden, en dat zonder dat ik eenig bewustzijn van mijn verplaatsing heb gehad?”
“Zoo gij ten minste niet buiten kennis waart....” zeide Pencroff.
“Dat is niet denkbaar,” antwoordde de ingenieur. “Maar laten wij verder gaan. Hebt gij begrepen hoe Top uw schuilplaats heeft ontdekt, op vijf mijl afstands van de grot waarin ik lag?”
“Het instinct van een hond....” antwoordde Harbert.
“Een zonderling instinct!” merkte de reporter op, “daar, ondanks regen en wind, Top dien nacht droog in de schoorsteenen aankwam!”
“Laten wij ook dit onderwerp verder onaangeroerd. Hebt gij begrepen hoe onze hond zoo zonderling uit het meer werd geworpen, na dien strijd met de zeekoe?”
“Neen, niet goed, dat erken ik,” antwoordde Pencroff, en de wond die de koe in de zijde vertoonde, had den schijn alsof zij met een scherp wapen was toegebracht en dat begrijp ik nog veel minder.”
“Nog iets,” hernam Cyrus Smith. “Hebt gij begrepen, beste vrienden, hoe dat hageltje in het lichaam van het konijn gekomen is, zonder dat wij eenig spoor van een schipbreuk gevonden hebben; hoe die flesch, waarin die documenten lagen, ons juist bijtijds in handen is gekomen; hoe onze boot, nadat zij zich van haar touwen had losgerukt op het goede oogenblik de Mercy afzakte; hoe na de bestorming der apen, de ladder op een geschikt oogenblik weder boven uit het Rotshuis kwam, en eindelijk hoe het bericht dat Ayrton beweert nooit geschreven te hebben, in onze handen is gevallen.”
Cyrus Smith noemde ze allen op, zonder een enkel te vergeten van de feiten die op het eiland hadden plaats gegrepen. Harbert, Pencroff en Nab zagen elkaar aan, en wisten niet wat te antwoorden, want de reeks dezer gebeurtenissen, voor de eerste maal aldus gerangschikt, verbaasde hen in de hoogste mate.
“Op mijn woord,” zeide Pencroff eindelijk, “gij hebt gelijk, mijnheer Cyrus, en het is moeielijk die zaken te verklaren.”
“Welnu, mijn vrienden,” hernam de ingenieur, “er
Comments (0)