Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) đź“•
Read free book «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕» - read online or download for free at americanlibrarybooks.com
- Author: Jules Verne
Read book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕». Author - Jules Verne
GERARD KELLER.
UITGEVERS-MAATSCHAPPY “ELSEVIER” 1915.
De winter.—Bereiding van de wol.—De molen.—Een plan van Pencroff.—De baleinen.—Waartoe een albatros kan dienen.—De brandstof der toekomst.—Top en Jup.—Stormen.—Verwoesting onder het pluimgedierte.—Een uitstapje naar het moeras.—Cyrus Smith alleen.—Onderzoek van de put.
Met de maand Juni, die in de zuidpoolstreken gelijk staat met onze maand December, brak de winter aan en de voornaamste bezigheid was het vervaardigen van ferme, warme kleederen.
De muffeldieren van de kraal waren van hun wol ontdaan, en nu men deze kostelijke weefbare stof bezat, moest men ze nog slechts bereiden, om warmer kleederen te verkrijgen.
Het spreekt van zelf dat Cyrus Smith kaarden noch wolkam, glanzer noch trekker, scheerder noch andere werktuigen had om de wol te spinnen en geen ramen om ze te weven; hij moest dus op eenvoudiger wijze te werk gaan om het spinnen en weven te vervangen. Hij stelde zich dan ook voor gebruik te maken van de eigenschap der wol, die, wanneer men ze zeer sterk perst, alleen door het in elkander warren zich hecht, een geheel uitmaakt en de stof vormt, welke men vilt noemt. Dit vilt kon men dus verkrijgen door de wol samen te drukken, een bewerking, die wel is waar veel van de lenigheid doet verloren gaan, maar de eigenschap van de warmte te behouden zeer vermeerdert. De wol, die door de muffeldieren verschaft werd, bestond juist uit die korte haren, welke voor het vilt zoo geschikt zijn.
De ingenieur begon, bijgestaan door zijn lotgenooten, waaronder ook Pencroff—deze moest nog eenmaal zijn scheepsarbeid staken!—de voorafgaande bewerking die leidde tot het zuiveren van de wol [2]van die vette, olieachtige bestanddeelen, waarvan zij doortrokken is en die men wolvet noemt. Deze ontvetting had plaats in kuipen, die met water, van een temperatuur van zeventig graden, gevuld waren, en waarin men de wol gedurende vier en twintig uur laat staan; zij wordt vervolgens ten tweeden male gewasschen in soda-water. Toen de wol eindelijk genoegzaam door persing gedroogd was, was zij in staat om gevuld te worden, dat is te zeggen, er een vaste stof van te maken, die wel is waar grof was en voor de Europeesche en Amerikaansche beschaving van geen waarde zou zijn, maar die op de markt van het eiland Lincoln een grooten aftrek had.
Men begrijpt dat deze stof reeds in de vroegste tijden bekend heeft moeten zijn, en de eerste kleedingstukken zijn dan ook op dezelfde wijze vervaardigd als Cyrus Smith nu volgde.
Zijn kennis als ingenieur kwam toen uitmuntend te pas bij het vervaardigen van de machine om de wol samen te persen, want hij wist gebruik te maken van de kracht van het water uit de beek, die tot nog toe niet aangewend was, om een persmolen in beweging te brengen.
De bewerking, door Cyrus Smith geleid, slaagde naar wensch. De wol, vooraf bestreken met een oplossing van zeep, die eensdeels bestemd was om het glijden en het zachter worden te bevorderen en anderdeels om te voorkomen, dat het door het stampen uiteengerukt werd, kwam uit den molen te voorschijn in den vorm van een dik vilten kleed.
De oneffenheden, die aan de wolvezels eigen zijn, hadden zich zoo goed gehecht en geward dat zij een effen stof vormden waarvan men kleederen en dekens maken kon. Het was wel is waar noch merinos, noch neteldoek, noch cachemir, noch rips, noch satijn, noch alpaca, noch laken, noch flanel maar het was “Lincolnsch vilt” en het eiland Lincoln telde een industrie meer.
De kolonisten hadden nu goede kleederen en dikke dekens en konden zonder vrees den winter van 1866–67 te gemoet gaan.
Tegen den 20sten Juni deed zich dan ook reeds de groote koude gevoelen en Pencroff moest tot zijn spijt het bouwen van zijn schip staken, dat nochtans voor de volgende lente gereed zou zijn.
Het vaste plan van den zeeman was een ontdekkingstocht naar het eiland Tabor te doen, hoewel Cyrus Smith niet vóór deze reis was, die geheel uit nieuwsgierigheid zou geschieden, want er was immers toch geen hulp te vinden op die verlaten, onvruchtbare rots. Een reis van honderd vijftig mijlen, op een betrekkelijk klein schip, door onbekende stroomen, moest hem wel eenige vrees inboezemen. Wat zou er van hen worden te midden van die Stille Zee, waarop zoo menig schip verging, wanneer hun vaartuig in het volle sop was, Tabor niet kon bereiken en evenmin naar het eiland Lincoln kon terugkeeren?
Cyrus Smith sprak dikwijls met Pencroff over dit plan en hij vond [3]bij hem een zonderlinge hardnekkigheid om deze reis te maken, een hardnekkigheid, waarvan hij zichzelf misschien niet bewust was.
“Beste vriend, ik moet je toch eens doen opmerken,” zeide de ingenieur op een morgen tot hem, “dat gij, na zooveel goed van het eiland Lincoln gezegd te hebben en zoo dikwijls te hebben verklaard dat het u spijten zou dit eiland te verlaten, nu de eerste zijt die het verlaten wilt.”
“Slechts voor eenige dagen verlaten,” antwoordde Pencroff, “voor eenige dagen slechts, mijnheer Cyrus! De tijd om te gaan en terug te komen, en te zien wat dat voor een eiland is.”
“Maar het kan niet zoo goed zijn als het eiland Lincoln!”
“Daar ben ik van overtuigd!”
“Waarom u dan zoo bloot te stellen!”
“Om te weten wat er op Tabor voorvalt.”
“Maar er valt niets voor! er kan niets voorvallen!”
“Wie weet?”
“En indien gij door storm overvallen wordt!”
“Die is in het goede jaargetijde niet te vreezen!” antwoordde Pencroff. “Maar mijnheer Cyrus, daar men steeds op het ergste moet bedacht zijn, zal ik uw toestemming vragen om slechts Harbert met mij op die reis mede te nemen.”
“Pencroff,” antwoordde de ingenieur, terwijl hij zijn hand op den schouder van den zeeman legde, “wanneer u of dit kind, dat het toeval tot onzen zoon gemaakt heeft, een ongeluk overkwam, gelooft gij dat wij er ons ooit over zouden troosten?”
“Mijnheer Cyrus,” antwoordde Pencroff vol vertrouwen, “wij zullen u dat verdriet niet berokkenen. Wij zullen nog wel eens nader over deze reis spreken, wanneer de tijd daartoe gekomen is. Ik stel mij overigens voor, dat wanneer gij ons schip geheel gereed en opgetuigd zult gezien hebben, wanneer gij bemerkt hebt hoe flink het zee bouwt, wanneer wij ons eiland omgezeild zullen hebben—want dat zullen wij te zamen doen—dan stel ik mij voor, zeg ik, dat gij niet zult aarzelen om mij te laten vertrekken! Ik zeg niet eens dat uw schip een prachtstuk zal zijn!”
“Laten wij ten minste zeggen: ons schip, Pencroff!” antwoordde de ingenieur, die voor het oogenblik ontwapend was.
Dit gesprek eindigde toen om eenigen tijd later weder te beginnen zonder den zeeman noch den ingenieur te overtuigen.
Op het einde van Juni begon de sneeuw te vallen. De kraal was van te voren van alles ruim voorzien en eischte niet dat men er dagelijks heen ging, maar men besloot nooit een week te laten voorbijgaan zonder ze te bezoeken.
De vallen werden opnieuw gezet en men beproefde de toestellen, door Cyrus Smith vervaardigd. De gebogen baleinen, door een buis van ijs omsloten en onder een dikke laag vet verborgen, werden [4]aan den zoom van het bosch gelegd op de plaats waar de dieren in troepen voorbij kwamen om naar het meer te gaan.
Tot groote voldoening van den ingenieur slaagde deze uitvinding uitmuntend. Een twaalftal vossen, eenige wilde zwijnen, en zelfs een jaguar werden gevangen en men vond ze dood en de maag doorboord van de ontdooide baleinen.
Er werd thans een poging gedaan, die verdient vermeld te worden, omdat het de eerste was welke door de kolonisten gedaan werd om met hun medemenschen in betrekking te komen.
Gideon Spilett had er reeds verscheidene malen aan gedacht om, hetzij in een flesch het bericht te sluiten en die aan de golven toe te vertrouwen in de hoop dat de golven haar op een bewoonde kust zouden werpen, of wel duiven er mede te belasten. Maar hoe kon men hopen dat duiven of een flesch den afstand zouden afleggen die het eiland van elk land scheidde en twaalfhonderd mijlen bedroeg? Dat ware een dwaasheid geweest.
Maar den 30sten Juni ving men, niet zonder moeite, een reiger die door een geweerschot van Harbert licht aan zijn poot gewond was. Het was een prachtige vogel van die soort hoogvliegers, waarvan de vlucht tien voet bedroeg en die zeeën even breed als de Stille Zee kunnen oversteken.
Harbert had gaarne dien prachtigen vogel, wiens wond spoedig genas, willen behouden en tam maken, maar Gideon Spilett bracht hem aan het verstand, dat men de gelegenheid, om door dien koerier bericht te geven aan een der vastelanden aan de Stille Zee, niet mocht laten voorbijgaan, en Harbert moest toegeven, want indien de stormvogel uit bewoonde streken was gekomen, zou hij er voorzeker weder terugkeeren wanneer hij in vrijheid gesteld was.
Mogelijk speet het Gideon Spilett niet, bij wien de reporter nu en dan boven kwam, om op goed geluk af een boeiend artikel betreffende de lotgevallen van de kolonisten op het eiland Lincoln af te zenden! Welk een succes voor den correspondent van den New-York-Herald en voor het nommer, waarin het verslag zou gedrukt staan, indien het ooit aan het adres mocht terecht komen van zijn directeur, den bekenden John Bennett!
Gideon Spilett stelde een beknopt verslag op, dat in een geolieden linnen zak werd gesloten, met het dringende verzoek, aan dengeen, die het mocht vinden, het te doen toekomen aan het bureel van den New-York-Herald. Dit pakje werd aan den hals van den stormvogel gebonden, en niet aan zijn poot, want deze vogels hebben de gewoonte om op de oppervlakte van de zee te rusten; vervolgens werd dien vluggen koerier de vrijheid gegeven, en niet zonder eenige aandoening zagen de kolonisten hem in de nevels van het westen verdwijnen.
“Waar gaat hij thans heen?” vroeg Pencroff. [5]
“Naar Nieuw-Zeeland,” antwoordde Harbert.
Dit pakje werd aan den hals van den stormvogel gebonden. Bladz. 4.
“Goede reis!” riep de zeeman uit, die, wat hem betreft, niet veel van deze nieuwe soort correspondentie verwachtte. [6]
Met den winter was ook de arbeid binnen het Rotshuis weder begonnen, het verstellen der kleederen, het maken van de noodige nieuwe en onder anderen ook het vervaardigen der zeilen voor het schip, die uit den reusachtigen ballon gemaakt werden.
Gedurende de maand Juni was het vinnig koud, maar men spaarde hout noch steenkolen. Cyrus Smith had een tweeden schoorsteen gebouwd in de groote zaal, en daar bracht men de lange avonden door. Onder het werken praatte men en in de vrije uren werd er gewoonlijk gelezen; de tijd snelde voorbij.
Het was een waar genot voor de kolonisten om, ’s avonds na een diné, wanneer zij, in de helder verlichte en goed verwarmde zaal zaten, met een warme kop koffie en onder het rooken van een pijp, den storm daar buiten hoorden loeien! Zij zouden volmaakt gelukkig zijn geweest, indien dit mogelijk geweest ware voor hen, die, ver van hun medemenschen verwijderd, met dezen geen gemeenschap konden hebben! Zij spraken altijd over hun vaderland, over de vrienden die zij achter gelaten hadden, over de grootheid der Amerikaansche republiek, waarvan de macht steeds moest vermeerderen, en Cyrus Smith, die zeer van nabij betrokken was geweest bij de politieke zaken der Unie, boezemde zijn hoorders groot belang er voor in door zijn verhalen, opmerkingen en voorspellingen.
Gideon Spilett vroeg eens met betrekking daartoe aan hem:
“Maar, mijn waarde Cyrus, loopt deze vooruitgang op het gebied van handel en nijverheid, waaraan gij zulk een groote toekomst voorspelt, geen gevaar om vroeg of laat geheel gestaakt te worden?”
“Gestaakt? En waardoor?”
“Maar door gebrek aan die kolen, die men terecht de kostbaarste delfstof kan noemen!”
“Ja, wel de kostbaarste,” antwoordde de ingenieur, “en het schijnt dat de natuur er het bewijs van heeft willen geven, door den diamant voort te brengen, die slechts zuiver gekristalliseerde kool is.”
“Gij wilt toch niet beweren, mijnheer Cyrus, dat men diamant kan branden in plaats van steenkolen om ovens te verwarmen?”
“Neen, Pencroff,” antwoordde Cyrus Smith.
“Toch beweer ik dit,” hernam Gideon Spilett. “Gij ontkent toch niet dat de bron van steenkolen eenmaal geheel uitgeput zal zijn?”
“O! er zijn nog een menigte kolenlagen en de honderd
Comments (0)