Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕
Read free book «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕» - read online or download for free at americanlibrarybooks.com
- Author: Jules Verne
Read book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (book recommendations for teens .TXT) 📕». Author - Jules Verne
“Maar weet gij wel,” antwoordde Pencroff, “dat wij minstens vijf of zes maanden noodig hebben om een schip van dertig à veertig ton te bouwen?”
“Wij hebben den tijd voor ons,” antwoordde de reporter, “en wij zullen dit jaar van onze reis naar het eiland Tabor afzien.”
“Wat wilt gij, Pencroff, wij moeten er in berusten,” zeide de ingenieur, “en ik hoop dat dit uitstel voor ons geen kwade gevolgen zal hebben.”
“O! mijn Bonadventure! mijn arme Bonadventure!” riep Pencroff wanhopend onder het verlies van zijn vaartuig, waarop hij zoo trotsch was!
Het verlies van de Bonadventure was inderdaad een vreeselijke slag voor de kolonisten, en er werd besloten dien zoo snel mogelijk te herstellen. Vooreerst moest men echter de geheimzinnigste plaatsen van het eiland verkennen.
Nog denzelfden dag, 19 Februari, begon men er mee. De geheele week zocht men tevergeefs; nergens hoorde of zag men iets, tot eindelijk de ingenieur, vergezeld van Gideon Spilett, in een van die onderaardsche holen kwamen, die zich tot op honderd voet in den berg uitstrekten; daar hoorden zij een dof gerommel, dat door de echo der rotsen nog sterker klonk.
Cyrus Smith meende dat het de werking was van onderaardsch vuur.
“Is de vulkaan dan niet geheel uitgedoofd?” vroeg de reporter.
“Het is mogelijk dat, na ons onderzoek van den krater, er van binnen weder werking is ontstaan. Elke vulkaan, al meent men dat hij is uitgedoofd, kan weder gaan werken.”
“Maar, wanneer er een uitbarsting van den Franklin-berg op handen is,” vroeg Gideon Spilett, “is er dan geen gevaar voor het eiland Lincoln?”
“Ik geloof het niet,” antwoordde de ingenieur. “De krater, dat is te zeggen, de veiligheidsklep, bestaat, en de overvloedige damp en lava zal, zooals vroeger, ontsnappen door den gewonen uitweg.”
“Wanneer de lava zich maar niet een nieuwen weg baant naar het vruchtbare gedeelte van het eiland!”
“Waarom, mijn waarde Spilett,” vroeg Cyrus Smith, “waarom zou zij den weg niet volgen, die haar door de natuur gebaand is?” [171]
“O! de vulkanen zijn wispelturig!” antwoordde de reporter.
Toen Gideon Spilett en de ingenieur weder uit de grot kwamen, vertelden zij hun metgezellen hetgeen zij hadden waargenomen.
“Goed!” zeide Pencroff, “laat die vulkaan maar begaan! Maar als hij het waagt! Hij zal zijn meester vinden!....”
“In wien?” vroeg Nab.
“In onzen genius, Nab, in onzen genius, die hem zijn krater zal sluiten, als hij het waagt dien te openen!”
Het vertrouwen van Pencroff in den genius van het eiland was onbegrensd, en diens macht scheen waarlijk eindeloos door de vele onverklaarbare daden, welke hij volbracht had; maar hij wist aan de nasporingen der kolonisten te ontkomen, want ondanks al hun pogingen, al hun ijver, ja meer dan ijver, en de volharding die zij bij hun onderzoek aan den dag legden, werd de geheimzinnige schuilplaats niet ontdekt.
Tot den 25sten Februari doorzocht men het geheele noordelijke gedeelte van het eiland; duinen en rotsen werden beklommen, zij daalden in de donkerste holen en geheimzinnigste spelonken af.
Niemand! Niets.
Men moest er nu aan gaan denken om terug te keeren, daar het onderzoek niet altijd door kon duren. De kolonisten hadden waarlijk recht te gelooven dat het geheimzinnige wezen niet op het eiland verblijf hield, en vooral Pencroff en Nab begonnen aan bovennatuurlijke dingen te denken.
Den 25sten Februari betraden de kolonisten weder het Rotshuis. En door middel van een dubbele koord die door een pijl op het portaal voor de deur werd geworpen, herstelden zij de gemeenschap tusschen hun woning en den bodem.
Den 25sten Maart vierden zij den derden verjaardag van hun komst op het eiland.
Drie jaren zijn verloopen.—Een nieuw schip.—Het besluit.—Voorspoed der kolonie.—De scheepswerf.—De koude van het zuidelijk halfrond.—Pencroff onderwerpt zich.—De Franklin-berg.
Drie jaren waren er voorbijgegaan sedert de gevangenen van Richmond ontvlucht waren, en hoe menigmaal hadden zij gedurende die drie jaren over hun vaderland gesproken, dat hun altijd voor den geest zweefde!
Zij twijfelden niet of de burgerkrijg was geëindigd, en het scheen [172]hun onmogelijk, dat de rechtvaardige zaak van het Noorden niet zou hebben gezegepraald. Maar wat was er in dien vreeselijken oorlog gebeurd? Hoeveel bloed had hij gekost? Welke vrienden van hen waren in dien strijd omgekomen? Daarover spraken zij dikwijls, zonder nog de dag te zien aanlichten, dat het hun gegeven zou zijn in hun vaderland terug te keeren. Was dit dan een droom, die niet te verwezenlijken was?
Slechts op twee wijzen kon die vurige wensch bewaarheid worden: of er zou op den een of anderen dag een schip in de nabijheid van Lincoln komen, of de kolonisten zouden zelf een vaartuig bouwen, dat sterk genoeg was, om tot de meest nabij gelegen kust zee te houden.
“Wanneer onze genius ons ten minste geen middel geeft om naar ons vaderland terug te keeren!” zeide Pencroff.
En waarlijk, had men Pencroff en Nab gezegd, dat er een schip van drie honderd ton in de Ballonhaven op hen wachtte, het zou hun niet verwonderd hebben. Zij waren in een toestand, dat niets hen kon verrassen.
Maar Cyrus Smith was minder vertrouwend en raadde hen aan zich bij de werkelijkheid te houden; hij deed dit vooral met het oog op het schip, dat gebouwd moest worden. Dit was inderdaad een dringende behoefte, daar men zoo spoedig mogelijk een bericht naar het eiland Tabor moest brengen, waarin de nieuwe verblijfplaats van Ayrton werd vermeld.
De Bonadventure bestond niet meer; er zouden dus minstens zes maanden verloopen, voordat een nieuw schip gereed was. De winter nu was op handen en de reis zou dus niet voor de volgende lente ondernomen kunnen worden.
“Wij hebben dus al den tijd om voor het gunstige jaargetijde gereed te zijn,” zeide de ingenieur, die met Pencroff er over sprak. “Ik geloof, vriend, dat wij nu het beste doen, nu wij toch een ander schip moeten maken, er een grootere afmeting aan te geven. De komst van het Schotsche jacht naar het eiland Tabor is niet zeker. Het is zelfs mogelijk, dat het er verscheiden maanden geleden geweest en weder vertrokken is, na te vergeefs naar een spoor van Ayrton te hebben gezocht. Zou het daarom niet beter zijn een vaartuig te bouwen, dat ons, zoo noodig, naar den polynesischen archipel of naar Nieuw-Zeeland kan brengen? Hoe denkt gij daar over?”
“Ik denk, mijnheer Cyrus, ik denk, dat gij even goed een groot, als een klein schip kunt bouwen. Het ontbreekt ons aan hout noch aan gereedschappen. Het is slechts een quaestie van tijd.”
“Hoeveel tijd zou er noodig zijn voor een schip van twee honderd vijftig à drie honderd ton?” vroeg Cyrus Smith.
Zij daalden in de donkerste holen en spelonken af. Blz. 171.
“Minstens zeven of acht maanden,” antwoordde Pencroff. “Maar gij moet niet vergeten, dat de winter nadert en dat het hout bij [173]strenge kou moeilijk te bewerken is. Laten wij dus rekenen op eenige weken staking, en wij mogen blijde zijn indien ons schip dan met November gereed is.” [174]
“Welnu,” antwoordde Cyrus Smith, “dat is juist een goede tijd om een reis van eenig belang, hetzij naar Tabor, hetzij naar een meer verwijderde kust, te ondernemen.”
“Dat is waar, mijnheer Cyrus,” antwoordde de zeeman. “Maak dus uw plan, de werklieden zijn gereed, en ik geloof dat wij aan Ayrton een goede hulp zullen hebben.”
Cyrus Smith deelde zijn plan aan zijn metgezellen mede, die het allen met hem eens waren.
Cyrus Smith maakte het ontwerp, terwijl de anderen de noodige boomen uit het bosch van het Verre Westen velden en naar de Schoorsteenen brachten, waar men de werf zou inrichten.
Het spreekt van zelf dat er op de bergvlakte weldra geen spoor meer te vinden was van die vreeselijke verwoesting, door de boeven teweeggebracht. De molen was weder hersteld, evenals de stal en de andere gebouwen. De hokken voor het gevogelte moesten grooter dan de eerste maal gemaakt worden, daar het aantal zeer was toegenomen.
Er waren nu vijf onagga’s, waarvan vier bereden werden en in het tuig liepen; het vijfde was nog te jong.
Bij het bewerken van het land gebruikte men nu ook een ploeg die door de onagga’s getrokken werd.
Ayrton deelde voortaan geheel het gemeenschappelijk leven; hij bleef wel is waar altijd stil en treurig, sprak weinig en deelde meer den arbeid dan de genoegens zijner metgezellen. Hij was echter geacht en bemind door alle kolonisten en zij konden met recht zeggen dat het oogenblik, dat Ayrton op Lincoln kwam, voor hen het gelukkigste was geweest van hun leven sedert zij Richmond verlieten.
Den 15den Mei zag men de kiel van het nieuwe vaartuig op de werf liggen; deze kiel was honderd en tien voet lang, daardoor zou men het schip een breedte van vijf en twintig voet kunnen geven. De timmerlieden konden echter niet meer vorderen, want met den 10den Juni viel de strenge koude en het slechte weer in. De arbeid werd dus gestaakt.
De laatste dagen van die maand waren stormachtig, zoo zelfs dat de ingenieur verscheiden malen vreesde voor zijn werf,—waaraan hij toch geen andere plaats in de nabijheid van het Rotshuis had kunnen geven.
Zijn vrees werd gelukkig niet bewaarheid. De wind keerde naar het zuidoosten, zoodat het Rotshuis niet van zijn aanvallen te lijden had.
Cyrus Smith en zijn metgezellen hadden wel ondervonden dat in den winter de temperatuur op Lincoln zeer laag kon zijn. De koude was te vergelijken met die, welke zich in de Staten van Nieuw-Engeland doet gevoelen, dat ongeveer op denzelfden afstand van den evenaar ligt. Indien op het noordelijk halfrond, of althans op dat gedeelte, waarin Nieuw-Engeland en het noorden der Vereenigde [175]Staten is gelegen, dit verschijnsel verklaard wordt door de gesteldheid van den grond, die zich tot aan de noordpool uitstrekt en waarop geen enkele verhevenheid beschutting aanbiedt tegen de noordenwinden, voor het eiland Lincoln kon die verklaring niet gelden.
“Men heeft zelfs opgemerkt,” zeide Cyrus Smith eens tot zijn metgezellen, “dat eilanden en kustlanden op dien breedtegraad minder van de kou te lijden hebben, dan de binnenlanden. Ik heb dikwijls hooren verzekeren, dat de winters, in Lombardije bijvoorbeeld, strenger zijn dan die in Schotland, de oorzaak daarvan zou zijn, dat de zee in den winter de warmte teruggeeft, die zij des zomers in zich opgenomen heeft. Dit zal men dus het sterkst op de eilanden ondervinden.
“Maar, mijnheer Cyrus,” zeide Harbert, “waarom schijnt het eiland Lincoln aan deze algemeene wet te ontkomen?”
“Dat is moeilijk te verklaren,” antwoordde de ingenieur. “Ik voor mij zoek de oorzaak van deze uitzondering in de ligging van het eiland op het zuidelijk halfrond, dat, zooals gij weet, kouder is dan het noordelijk halfrond.”
“Ja,” zeide Harbert, “en de ijsschotsen ontmoetten elkander op lager breedten in het zuiden dan in het noorden van de Stille zee.”
“Dat is waar,” stemde Pencroff in, “en toen ik nog walvischvaarder was, heb ik zelfs bij kaap Hoorn menigmaal ijsbergen ontmoet.”
“Men zou de strenge koude van Lincoln ook kunnen toeschrijven aan ijsschotsen of sneeuwklompen, die misschien niet zoo ver verwijderd zijn als men wel meent,” merkte Gideon Spilett op.
De ingenieur was het met Gideon Spilett eens en beiden verdiepten zich nog langen tijd in dit zonderlinge verschijnsel, zoodat Pencroff eindelijk aanleiding vond om te zeggen:
“Mijnheer Cyrus, wat zou het een dik boek worden als ge alles eens wildet opschrijven wat ge wist!”
“En hoeveel dikker boek zou dat worden, waarin ik alles opschreef wat ik niet wist, Pencroff!” antwoordde Cyrus Smith.
De maand Juni was zeer koud en de kolonisten waren meestal verplicht binnen het Rotshuis te blijven.
Deze afzondering was geen van allen aangenaam, maar vooral Gideon Spilett niet, die ook tot Nab zeide:
“Ja Nab, ik zou je bij notarieele akte, al de erfenissen willen geven, die mij nog te wachten staan, als je mij maar een courant kondt bezorgen! Wat het meest aan mijn geluk ontbreekt, is ’s morgens niet te weten, wat er den vorigen avond elders is voorgevallen!”
Nab lachte.
“Ik stel in niets belang dan in mijn dagelijksch werk,” zeide hij.
De wintermaanden Juni, Juli en Augustus gingen op Lincoln niet onbenut voorbij. Er was altijd werk in overvloed. Jup was daarbij [176]niet de minst ijverige. Zijn grootste fout was dat hij erg kouwelijk was; daarom had men een warm pak voor hem gemaakt.
Pencroff meende dat, wanneer men vier handen tot zijn dienst had gekregen, men die ook waardig gebruiken en dubbel hard werken moest!
Gedurende de zeven maanden, die verloopen waren, sedert het onderzoek op het eiland en in den berg, had men niets meer van den genius van het eiland vernomen.
Comments (0)